maandag 19 januari 2009

Een vriendendienst (kort verhaal)


Het zenuwslopende van huurmoordenaar zijn, is dat je je nergens veilig waant. Dat was aanvankelijk ook de reden dat ik er van afzag toen me werd gevraagd de dood van mijn petekind te wreken. Ik zei iets in de trant van: “Dan heb ik geen rustig leven meer, Suus.” Waarop mijn verdrietige vriendin, een aan huis gebonden reumapatiënte, zei: “Dat is dan jammer, maar dat hebben we nu dus ook niet meer.” En ze had gelijk. Dus voilà.
Anton de Vijver heette de klootzak die haar kleindochter Lies om zeep hielp door met zijn zatte hersens te hard te rijden en haar te scheppen. Ze was achttien. De hufter.

Daar stond ik dan op de kade van North Shields. Voorjaar in Noord-Engeland, maar bitter koud. En guur. De overtocht met de King of Scandinavia was op zijn minst nogal “bumpy”geweest, zoals de Thaise ober aan het ontbijt als excuus had opgevoerd voor de vele lege plaatsen in het scheepsrestaurant. Ik heb trouwens wel heerlijk gegeten, want dat heb ik uit mijn jeugd meegekregen, dat je in ieder geval goed moet eten, wat er ook gebeurt. Kan mij zo’n windkracht acht schelen.
Ik had op dat moment nog geen plan hoe ik Anton naar de andere wereld zou helpen. Het enige dat ik wist, was dat hij in een Schots kustplaatsje was gaan wonen nadat die idioot van een rechter hem had vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Hij had nota bene bekend, maar was daar later op terug gekomen!
“Ik acht het onvoldoende bewezen,” zei die rechter. Nou ja!
Dondert allemaal niet meer.

Ik was er. Ik schutterde door de douane, een Nederlandse vrouw van in de zeventig (Ik ben op de dag af zo oud als koningin Beatrix! Mijn ouders hebben me daarom Wilhelmina laten dopen. Ze gingen er vanuit dat het prinsesje ook zo zou heten. Dit terzijde, natuurlijk.) Ik liet twee keer mijn paspoort vallen. Een stevige tante met ietwat overgewicht en beperkte kennis van de Engelse taal, met een sleets reistasje op weg naar een oude vriendin in Scarborough. Dat was tenminste mijn dekmantel, zeg maar. Ik ging natuurlijk helemaal niet naar Scarborough, al had ik daar wel treintickets voor besteld en laten opsturen. Alibi. Die Engelse vriendin bestond wel en was helemaal op de hoogte. Janet zou, indien nodig, de politie ervan verzekeren dat ik bij haar was ten tijde van het verscheiden van Anton. We hadden echt aan alles gedacht. Behalve dan aan een moordwapen. Dat werd iets van improviseren.

Ik liet me met een taxi naar Newcastle rijden en daar overnachtte ik als Wilma Stubbs in het Thistle hotel, zo’n vergane glorie toestand, maar wel pal tegenover het station. Ze vroegen niet naar enige identificatie. Drie nachten verbleef in het hotel voor ik me op de trein naar Schotland waagde. Ik ging nu anoniem door het leven, als een stugge Noord Engelse met een nylon hoofddoekje omgeknoopt. Gelukkig ben ik goed in het nadoen van accenten. Ik geloof niet dat iemand door had dat ik helemaal geen Engelse ben. Niet dat het veel uitmaakte, want ik viel totaal niet op. Ik nam als eerste plaats in de coupé van het Scotsrail-treinstel en keek nauwelijks naar mijn medepassagiers, die binnendruppelden en zich over de stoelen verspreidden. Het werd behoorlijk druk, maar daar was ik op voorbereid. Zodra er iemand tegenover me ging zitten, een man van een jaar of veertig, dook ik in een Womans Own, een verschrikkelijk truttig blaadje waar ik bijkans van in slaap viel. Helaas was mijn metgezel een Prater.
“Good reading?” vroeg hij met zo’n blije glimlach die niet veel goeds voorspelde.
“Jolly good,” mompelde ik en ik las stug verder. Het kostte me niet veel moeite een stuk chagrijn te verbeelden á la Ena Sharples, u weet wel, dat ouwe sekreet uit Cornonation Street, maar dat schrok die sukkel niet af. Hij begon over zijn tenen. Ik bedoel, zijn ténen! Hé, man, shut up, dacht ik. Ik ben op weg naar een moord!
En daarmee kwam het morele aspect van de onderneming om de hoek kijken. Terwijl die kerel maar dooremmerde over zijn voetproblemen, hij had schimmel en ingegroeide nagels en weet ik wat niet meer allemaal, begon ik me af te vragen of het ethisch wel verantwoord was om het recht in eigen hand te nemen.
“And it is so unpleasant to walk,” klaagde de zeikerd verder. We naderden het eerste station, Metro heette het daar, een groot winkelcentrum geloof ik. Er stapten heel wat treurige types uit en de trein ging veel leger verder, maar die kerel tegenover me zat er nog steeds en hij vertrouwde me toe dat hij naar Gretna ging om zijn kinderen te bezoeken. Dat was nog een aardig eindje, en dus begon ik aan een kruiswoordpuzzel. Ik verloor mijn geduld met die vent.
“Why don’t you have them amputated?” opperde ik na zijn zoveelste klacht richting voeten. Kortom, die reis was een bezoeking. Pas toen die man eindelijk was uitgestapt, een hele klus met zijn zere poten, ontspande ik een beetje.
De trein was nu vrijwel leeg. Buiten het grauwe desolate landschap van Zuid Schotland. Het werd alweer donker voor het echt licht was geweest.
Na een oponthoud van een uur, er stonden tachtig koeien op de rails en die moesten er eerst weer afgejaagd worden, arriveerden we laat in de middag dan eindelijk in het kustplaatsje Troon. En hier woonde Anton de Vijver dus.

Troon is verschrikkelijk. Ik zal er geen woorden aan vuil maken.

Omdat ik zo had ingeschat dat er midden in de winter in een kustplaats wel onderdak te vinden zou zijn, had ik van te voren geen accommodatie geboekt. Het viel nog tegen, maar met de hulp van een taxichauffeur van mijn leeftijd en dus van het fatsoenlijke soort want de oorlog meegemaakt, belandde ik binnen het uur in het Anchorage Hotel met een uitermate gezellige pub, dat was wel een verrassing in al die nattige grauwigheid buiten. Ik maakte de eigenaar wijs dat ik de volgende dag met de ferry naar Ierland wilde. Hij vond het heel sportief van me, op mijn leeftijd en helemaal alleen. Vervolgens at ik haggis, dat beruchte Schotse gerecht gekookt in een schapenmaag, want dat wilde ik wel eens proberen en ik was er nu toch, maar daar was niks aan, gewoon gehakt zonder zout en peper. Na de maaltijd, tea geheten, zei ik tegen de eigenaar dat ik even een ommetje ging maken.

Snertweer. Ik rilde in mijn te dunne regenjas, een onopvallend modelletje in beige. Dondert niet. Ik had thuis op de pc via Google Earth een handige kaart van Troon gevonden en uitgeprint en al dolende stond ik ineens voor het huis van Anton de Vijver.

Hoe ik achter zijn adres was gekomen, wil ik nog wel even vermelden. Mensen zijn zo slordig soms. Hij wilde na die schandalige uitspraak van de rechter die voor hem zo gunstig had uitgepakt, uit Nederland verdwijnen, maar hij wenste wel zijn tijdschriftenabonnementen te blijven aanhouden. Het is echt niet zo moeilijk om achter dat soort gegevens te komen. De zoon van Suus werkt in de tijdschriftenwereld en die had het zo gevonden.

Zijn naam stond niet op de deur van het huis met uitzicht op een lullig strandje met stinkend zeewier. Wel de naam van de vrouw met wie hij iets had en bij wie hij was ingetrokken, dat wist ik dankzij de zoon van Suus, dus ik zat goed.
Ik probeerde naar binnen te kijken, maar die Schotten hebben ’s avonds de gordijnen dicht. Er brandde wel licht.

Anton de Vijver was in Nederland werkzaam als vertegenwoordiger in draaibanken. Ja, zoiets verzin je niet. Hij was altijd onder weg en al vaak beboet voor rijden onder invloed, een alcoholist dus, maar zijn rijbewijs was slechts één keer ingenomen.
Ik hoorde hem lachen. In het oranje licht van de straatlantaarns zag ik dat hij een onverzorgd voortuintje had. Er groeide onkruid, dat ik herkende en daar zat ook wat dolle kervel bij. Je moet echt wel wat van planten weten als je dolle kervel bij dat licht van gewone kervel kunt onderscheiden. Dat wel. Ik stond er over heen gebogen, toen ik iets anders zag staan. Lelietjes van Dalen. Honderden. Veel mensen weten het niet, maar dat is een echte gifplant.
Ik plukte snel een mooi grote bos, verscheurde de bloemen tot kleine stukjes en keek om me heen. Niemand te zien, er waaide een krant over het trottoir maar verder bewoog er niets.
Ik liep naar de achterdeur en opende die voorzichtig.
Er stond iets op het vuur in de kleine keuken. Een grote pan. Het rook naar groentensoep.

Ik sloop naar binnen, een hond model sukkel lag me vriendelijk aan te kijken vanuit zijn mand onder de tafel. Als die hond zou aanslaan, was ik erbij, dus aaide ik het beestje.
Ik wilde de Lelietjes van Dalen eenvoudigweg in de soep kieperen, maar op dat moment hoorde ik die vrouw zingen. Margaret heette ze. Zij zou ongetwijfeld van dezelfde soep eten als Anton. Ik kon het niet maken. Waarom had Suus haar zoon eigenlijk niet gevraagd dit te doen? Waarschijnlijk had ze dat wel gedaan, maar durfde die lafbek niet.
Met spijt deponeerde ik de bladen, stengels en klokjes in de afvalbak, die net iets te veel lawaai maakte. Ze hadden het gehoord.

“What was that? Anton?”
“I’ll take a look.”

Ik wachtte niet en rende de achterdeur uit, om me achter de schuur te verbergen. Hijgend. Mijn conditie is niet optimaal.
“It must have been the dog,” hoorde ik Anton zeggen. “The door is open, but there is no one here.””What are those flowers doing in the bin?” hoorde ik even later, ik stond nog altijd achter het huis bij te komen van de schrik.
“What flowers do you mean?” zei Anton. God, wat had die man een vreselijk Hollands accent.
“My Lily-of-the-Valleys! Look! Why did you pick them? O my God!” schreeuwde ze opeens uit. “I know what it is! You want to poison me, don’t you? That is why you wanted to cook tonight! That is why you made soup!”
O hemeltje, dacht ik, ze hebben wel een lekkere relatie! Vertrouwen is ook maar alles.

Ik was nieuwsgierig en ik wilde weten of ze elkaar de hersens zouden inslaan. Dus kwam ik achter die schuur tevoorschijn en nam een kijkje door het keukenraam. Margaret was een leuke, kleine, Schotse vrouw met rossig haar. Ze droeg een roze truitje met daarop de afbeelding van een hond, van hetzelfde soort als er in de mand onder de keukentafel lag. Ze hield een joekel van een keukenmes in haar hand en hield die omhoog. Toen stak ze toe. En niet één keer, maar minstens zes. Bloed spatte overal naartoe.

De rest heb ik niet afgewacht. Ik sloop de tuin uit en ben rustig wandelend teruggegaan naar het hotel. Daar heb ik dankzij al die frisse lucht lekker geslapen en de volgende dag, na het ontbijt, vertelde ik de eigenaar van het hotel dat ik vanwege het slechte weer afzag van mijn tripje naar Ierland. Een taxi bracht me naar het station en ik nam de trein terug naar Newcastle. Onderweg probeerde ik iets over de moord op Anton in de kranten te vinden, maar het was zeker nog te vroeg daarvoor. Nog dezelfde dag reisde ik naar IJmuiden en daar stond de zoon van Suus me op te wachten, zoals gepland.

Een week later hoorde ik van Janet dat ze in de Scotsman had gelezen dat Anton vermoord was aangetroffen.

En nu geloven ze me niet, hè. Suus niet, Janet niet en de zoon van Suus ook niet. Maar het is toch echt zo gegaan, meneer de Officier van Justitie. Hoe spreek ik u eigenlijk aan? Edelachtbare? Niemand van mijn vrienden gelooft nu dat ik onschuldig ben aan de dood van Anton. Vandaar dat ik hierbij deze verklaring afleg. Ik heb Anton de Vijver niet vermoord, omdat ik Margaret wilde beschermen. Het kan raar lopen.

Dit is het 2e verhaal dat ik naar Woordenstroom heb ingestuurd. En het eindigde weeral 'hoog' dus ben ik best wel trots.

hoog geëindigde inzendingen 1e ronde schrijfwedstrijd 2009:
And all that jazz / trawant; op bezoek bij mijn vader / hanna linssen;
een vriendendienst / ina schroders-zeeders; madeliefje / elske dekker;
de laatste keer / ate vegter / de vrouw van potifar / annelies berends;
deux ex machina / jop koster; uit grijstinten gegroeid / daniëlle kaiser;
poeziebijdragen volgen later!!


zondag 18 januari 2009

Afbeeldingen van Lodewijk de Vrome









Ze hadden echt geen idee hoe hij er uitzag, geloof ik. Op ieder schilderij is hij anders.